Verkoop Oké Bazar
Ooit telt Almelo zestig slagers en dertig huishoudzaken. Maar het winkelaanbod verandert. Steeds meer familiebedrijven vallen om. Vooral door de komst van V&D, Blokker en andere ketens. Kees realiseert zich al snel dat hij de strijd met de grotere warenhuizen en ketens niet gaat winnen. Bij Joldersma aan de Grotestraat in het centrum heb je vijftig serviezen. In de Oké Bazar vind je er slechts tien. Hij moet op een andere manier concurreren, door zich te onderscheiden met zijn productaanbod, en dat zit niet in het kleine goed.
Daarop zit te weinig marge en kan hij zich niet in onderscheiden. Daarbij verliest hij, als jonge man, met regelmaat zijn geduld met klanten die soms drie kwartier voor het schap staan te dralen of ze nou voor dat kopje met bloemetjes of hertjes moeten kiezen. Anderen komen voor een haarnetje of geboortekaartje Kees: “Heb je na lang gedoe een kopje verkocht voor één gulden vijftig. Dat schiet allemaal niet op.” Kees richt zich liever op producten waarin hij zich kan onderscheiden en daarbij houdt hij het hele jaar zijn ogen open voor buitenkansjes. Voor leuke partijen. Daar waar de grotere ketens en spelers moeite hebben met snel schakelen en kansen pakken, doet hij dit wel. Als hij hoort dat het enkele weken gaat vriezen, rijdt hij naar Zandstra in Joure of Nooitgedacht in IJlst voor restpartijen schaatsen. Kees: “Ik probeerde altijd iets wat een ander niet had. Zo had ik in de hete zomer van 1976, toen iedereen op zoek was naar verkoeling, voldoende koelboxen en parasols op voorraad. Als je geen voorraad hebt, kun je niks verkopen. Zo was mijn vader ook.”
Leveranciers weten hem steeds beter te vinden. Met restpartijen, overproductie en aanbiedingen. Tijdens een winter koopt hij een restpartij van honderd sleeën. Het heeft al twee jaar niet gesneeuwd, maar misschien de volgende winter wel. En dan zijn die misschien nergens anders meer te krijgen. Opslagruimte voor die koopjes ontbreekt. Die vindt hij bij boeren in de buurt. Die kennen de familie Smit nog uit de tijd dat de vader van Kees met paard en wagen, en later met zijn Tempo Matador, bij ze op het erf komt. Bij velen staan intussen de schuren en hooizolders leeg. Omdat ze zijn gestopt of geen opvolger hebben. Van de lege schuren en zolders maakt Kees magazijnen. Ook de eerste tuinstoelen verzamelt hij daar. Kees: “Op een bepaald moment denk je, wacht eens, die tuinstoelen, die lopen goed en dan krijg je daar steeds meer plezier van. Als je mij tien jaar eerder had gevraagd, okay Kees, vanaf nu moet je gaan bedenken wat je precies gaat doen. Nee, dan was ik nooit op tuinstoelen uitgekomen. Vaak gaan dingen zoals ze gaan. Je moet goed kijken. Dan komt het vanzelf.”
‘Ik wil liever een koper dan een chef’
Herman is de chef van de speelgoedafdeling in de Oké Bazar. Maar Kees heeft hem binnengehaald voor de tuinmeubelhal. Daarvoor liggen de plannen en tekeningen al klaar. 1100 vierkante meter beneden, 700 vierkante meter er bovenop voor het magazijn. In 1981 gaan ze open en daarmee zijn ze de eerste retailer met een pand op een nieuw bedrijventerrein, midden tussen de koeien in het oude Nijrees. Kees en Herman komen nauwelijks nog in de Oké Bazar. Daarom hebben ze voor de winkel een chef aangenomen. Die vertelt na vijf jaar dat hij voor zichzelf wil beginnen. Hij kent misschien nog een nieuwe chef. Kees antwoordt: “Ik wil liever een koper dan een chef.” Het is eruit voordat hij er erg in heeft. Alsof hun chef hem dat laatste ruggensteuntje geeft. Rietje reageert direct: “Zeg dat niet te hard Kees, zo krijg je gepraat in de wereld”. Kees wil juist gepraat. Dan komt er vanzelf iemand voor de winkel kijken. Dat gebeurt, al binnen enkele dagen. “Kan ik maandagavond bij je langskomen?” vraagt Peter Bakker. En zo zit hij die maandagavond met Peter te praten over de overname van de winkel, met alles erop en eraan.
De deal is snel gemaakt. Binnen een uur. “Wanneer kunnen we hier beginnen?”, vraagt Bakker. Kees: “Als je vanavond betaalt, mag je er morgenvroeg in.” Maar daar moet Kees op terugkomen. Hij kan dat niet maken tegenover zijn vader en moeder. Die staan de volgende dag immers nog gewoon in de winkel. Hij moet ze vertellen dat het morgenvroeg hun winkel niet meer is. Daarom, zegt hij: “Kom zaterdag maar. De winkel is nu al wel van jullie. Dus alles wat wij nu nog verkopen, dat geld is voor jullie. En ik ga straks nog even met een wasmandje door de winkel. Om mee te nemen wat ik graag wil hebben voor Sinterklaas. Mijn vader en moeder doen dat ook, want die willen het eerste half jaar liever niet bij jou in de winkel kopen, denk ik”. Hij laat de koper van Oké Bazar uit en Rietje komt onmiddellijk naar hem toe. Zij weet het al. “Ik kwam van de gymnastiek en hoorde jullie praten. Ik denk, oh nee, het is al zover. De winkel is verkocht.” Kees reageert zakelijk, vermant zich en richt zijn vizier op de overkant, waar zijn ouders wonen. Met serieuze blik: “Ik zag echt op tegen dat gesprek.”
Specialiseren is vooruitdenken
Kees vertelt zijn ouders dat hij de winkel, met ingang van zaterdag, heeft verkocht aan Peter Bakker. Wanneer hij eraan terugdenkt vertelt hij zonder ironie. “Heb je veertig jaar een winkel gehad en dan vertelt je zoon je op een avond, zeg pap, ik heb je winkel verkocht. Nee, daar scoor je niet echt punten mee.” Natuurlijk, het is geen makkelijk besluit. Maar zijn vader begrijpt dat het nodig is. Hij staat volop in het leven. Hij ziet niet alleen het succes van de tuinmeubelhal, maar ook dat aan de Bornerbroeksestraat veel middenstanders hun deuren sluiten. Kees tegen zijn vader: “Wij hebben een hele wand met Lego. Voor zo’n 10.000 gulden inkoop. Maar als er een jongetje of meisje komt, die wil een Lego-brandweerkazerne wil, die wij niet hebben. Dan gaan ze die ergens anders halen. Al die tweehonderd andere Lego-artikelen wil ik niet op voorraad. Om dezelfde reden kopen die mensen bij mij een tuinstoel. Daarvan hebben ze slechts een handjevol bij Joldersma, ik heb een hele winkel vol.” Zijn vader knikt; “specialisatie, die kant gaat het op.”
Kees: “Dus deze week zijn wij er nog.” Zijn vader reageert: “Oh, en het geld dat nu in de kassa komt, voor wie is dat dan?” Kees vertelt dat het geld voor de familie Bakker is, omdat zij die winkel al gekocht hebben. Daarop reageert zijn vader: “Nou, dan kom ik morgen niet. Ik heb daar nog nooit voor een ander achter de toonbank gestaan, en dat doe ik ook niet voor de firma Bakker.” Die avond loopt hij samen met zijn vader en moeder met een mandje door de winkel. Hij weet nog precies wat ze daarin hebben gedaan. Zijn vader is nadien nooit meer in de winkel geweest. “Toen mijn moeder overleed, vond ik een keukenla vier molenmesjes, superdunne schilmesjes van carbonstaal gemaakt door Robert Herder uit het Duitse Solingen. Die kosten toen tien gulden per stuk. Elke goed mes uit die tijd was van Herder.”
Pas drie maanden na de verkoop, haalt de nieuwe eigenaar de naam Oké Bazar van de gevel. Zo’n acht jaar later sluit PB Warenhuis. Vandaag de dag zit er een Turkse bakker in het pand. De vooruitziende blik van Kees, dat het noodzakelijk was om zich te specialiseren om te kunnen overleven, was dus achteraf een goede keuze.